Boommarter

Het hele bos benutten, maar beperkt tot kleine prooien    

Op & neer    
Boommarters weten hoe ze het meeste uit hun boshabitat kunnen halen. Het zijn vleeseters die aangepast zijn aan het leven en klimmen in bomen, maar ze zoeken ook voedsel op de bosbodem en vullen hun dieet van kleine vogels en zoogdieren aan met bessen en insecten waar mogelijk.

Deze veelzijdigheid laat ze goed gedijen in verschillende soorten bossen, en in Europa komen ze voor van warme regio’s rond de Middellandse zee tot in de noordelijke taigabossen.

Amateurklimmers?
Om door de bomen te rennen mogelijk te maken zouden grote en scherpe nagels te verwachten zijn, zoals bij zwarte spechten. Dit is echter helemaal niet het geval: de nagels van boommarters zijn totaal niet zo hoog en gekromd als bij een boombewoner zou passen. De voeten van boommarters hebben ook geen kussens om grip te geven, zoals bij eekhoorns het geval is. Ondanks dat ze goede klimmers zijn, lijken ze er dus niet echt voor uitgerust.

Echter, voor hun formaat en vergeleken met andere marters, zoals bunzingen (die alleen op de grond voedsel zoeken), hebben boommarters een relatief licht lichaam, wat ze mogelijk toestaat om door de bomen kunnen bewegen.

Het zijn slank gebouwde dieren, waardoor ze ook in smalle ruimtes kunnen kruipen om prooien te vangen of om te nestelen of rusten. Ze geven de voorkeur aan (boom)holtes, maar kunnen ook verblijven in of op grote, verlaten roofvogelnesten.

Boommarters moeten voldoende voedsel vinden in het bos in tijden van voedselschaarste, zoals in de winter en het vroege voorjaar, omdat ze geen winterslaap houden. Hun voeten hebben vliezen tussen de tenen die wellicht helpen bij lopen door de sneeuw, maar misschien nog belangrijker zijn om grip te krijgen als ze over takken rennen.

Om voedsel te vinden zoeken ze grote gebieden af, met name in de schemer en ‘s nachts. Ze kunnen een potentiële prooien horen, zien en ruiken met hun scherpe zintuigen. Ook beschikken ze over sterke kaken om prooi te doden en scherpte tanden om elke vogel als prooi, soms zo groot en krachtig als een havik, van veren te ontdoen.

Lees verder

Beperkt tot kleine prooien
Hoewel een havik een behoorlijk (maar uitzonderlijk) grote prooi is, is het niet te vergelijken met een bunzing die konijnen van minstens zijn eigen gewicht vangt. Boommarters vangen veel kleinere prooien, wat wellicht het offer is dat ze moeten doen om hoog in de bomen te kunnen leven. Het verschil deze twee marterachtigen is ook terug te zien in de nekspieren, die sterk ontwikkeld is bij bunzingen (rechts) om grote prooien te dragen, maar slecht ontwikkeld is bij boommarters (links).

Vergeleken met bunzingen hebben boommarters relatief zwaar gespierde achterpoten en minder sterk gespierde voorpoten. Omdat boommarters van de ene boom naar de andere moeten springen, zijn sterke achterpoten essentieel en belangrijker dan voor een bunzing. Sterke voorpoten zouden ook voordelig kunnen zijn voor het klimmen of om bijvoorbeeld spechtennesten open te breken.

Echter, ze gebruiken hun voorpoten om kuikens uit vogelnesten te hengelen en om dat te doen, moeten de voorpoten wellicht dunner zijn om ze nog te kunnen gebruiken in een smalle holte. Te dikke spieren aan de voorpoten zou bij deze jachttechniek een probleem kunnen opleveren.