Zeearend

Deze pagina is mede mogelijk gemaakt door Astrid Schute photography          

Zweven met het oog op grote prooien

Bijna-uitsterving en terugkeer
De koning van Europese roofvogels, een van de grootste roofvogels ter wereld en soms de “vliegende deur” genoemd, lijkt een terugkeer in Europa te maken na bijna te zijn verdwenen. Achtervolging door jacht en milieuvervuiling door giftige zware metalen, pesticiden en zogenaamde persistente organische verontreinigingen hebben deze toppredatoren bijna tot uitsterven gebracht. Bescherming door de wet, afname van giftige stoffen, toename van waterkwaliteit en grotere beschikbaarheid van voedsel hebben deze soort geholpen terug te krabbelen.
Hoewel zeearenden vaak worden geassocieerd met water, bestaat hun dieet vooral uit dieren die ook in landbouw- of graslandgebieden voorkomen, zoals ganzen en eenden.

Eén van de grootste veranderingen van de laatste decennia in landbouwgronden van West-Europa is de productie van gras met zeer hoge eiwitgehaltes. Als gevolg overleven meer en meer ganzen de winter. Sommige soorten slaan zelfs hun tocht naar het hoge noorden in de lente over en broeden in plaats daarvan in de gematigde overwinteringsgebieden. Deze grote aantallen ganzen zijn inmiddels jaarrond aanwezig en bieden perfect voedsel voor zeearenden.

Ook al jagen zeearenden vooral in open water- en moerasgebieden, toch hebben ze grote bomen in hun leefgebied nodig, welke een veilige plek bieden om hun enorme nest in de bouwen.

In midden-Europa broeden ze vaak dichtbij meren in relatief dichtbebost gebied, terwijl langs de noordelijke kusten soms nesten op de grond kunnen worden gevonden op eilanden zonder roofdieren. De nesten kunnen voor vele seizoenen achter elkaar gebruikt worden en worden elk jaar groter gebouwd.

Zweven om te leven
De enorme vleugels van een zeearend zijn gemaakt om te zweven, ondertussen de grond afzoekend naar voedsel of naar een volgend slachtoffer in een groep potentiële prooien. De borstspieren die de vleugelslag naar beneden mogelijk maken, zijn gesplitst, zoals nog sterker het geval is bij bijvoorbeeld veel gieren, albatrossen en ooievaars.

Het grootste deel van de spier wordt gebruikt voor de neerslag van de vleugel, terwijl het andere spierdeel de vleugel in een gestrekte zweefpositie vastzet en daarmee de moeite om lang te blijven zweven aanzienlijk verkleint.

Deze vliegspieren hechten aan op het borstbeen, al benutten ze niet de volledige lengte van het bot en zijn minder groot dan ze zouden kunnen zijn gezien het formaat van het borstbeen, zoals normaal bij roofvogels wel het geval is. De kiel van het borstbeen is niet indrukwekkend groot (foto A) en suggereert dat zeearenden met moeite grote, zware prooien of stukken aas kunnen meedragen uit het water of van de grond. Echter, kleinere vissen of watervogels zijn licht genoeg om meegenomen te worden in de lucht. Als zeearenden de kans krijgen bergaf op te stijgen, geven hun enorme vleugels de optie om wel grotere prooien mee te nemen.

Prooien vangen en hanteren
Buiten het broedseizoen, waarin ze prooien moeten vangen die naar het nest kunnen worden getransporteerd, jagen zeearenden vooral op grote prooien. De grote klauwen dienen voor het grijpen, vasthouden en doden van de prooi. Met name grote prooien zijn niet op slag dood en kunnen worden uitgeschakeld door verdrinking of uitputting in combinatie met inwendige schade door de klauwen.

De scheenbenen zijn lang en zwaar gebouwd om de zeer forse beenspieren erop te kunnen laten aanhechten die de indrukwekkende klauwen bedienen bij het vermorzelen van prooien met immense kracht.

Net als de meeste andere arenden hebben zeearenden een totaal andere jachttechniek en daarmee samenhangende lichaamsbouw dan bijvoorbeeld een Sperwer, die jaagt op snelheid en behendigheid en daarom op kracht inlevert. Het relatieve grootteverschil tussen mannelijke en vrouwelijke zeearenden is dan ook veel kleiner dan bij sperwers, aangezien massabeperking niet zo cruciaal is voor zeearenden.

Zeearenden hebben een krachtige en hoge snavel om grote stukken aas of dikke huid open te scheuren, net als grote gieren (bijvoorbeeld monniksgieren). Vooral in de noordelijke regio in het eten van aas belangrijk tijdens de winter, aangezien meren dicht zijn gevroren en de meeste vogels – waaronder veel zeearenden – naar het zuiden zijn getrokken. Lokale zeearenden kunnen plaatselijk migreren naar plekken waar karkassen van herten of vee kunnen worden gevonden.

Ondanks dat zeearenden en visarenden allebei vis vangen, zijn hun bouwplannen nogal verschillend. Visarenden vangen relatief grotere, levende vissen die vliegend mee worden genomen uit het water. De sterke been- en vleugelspieren die daarvoor nodig zijn, dwingen tot een strakke indeling van het lichaam van visarenden om beide kwijt te kunnen. Deze compromis is niet aan de orde bij zeearenden, omdat de omvang van hun vleugelspieren minder gemaximaliseerd is.

De meeste vissen worden namelijk net onder het wateroppervlak gevangen door enkel de klauwen uit te steken, zonder dat de arend helemaal onder water verdwijnt.

Grote prooien worden wel in het water gegrepen en met enigszins onhandige zwemmende en springende bewegingen de kant op gemanoeuvreerd, waarbij de grote vleugels mogelijk helpen de arend boven water te houden.

Lees verder

Grote prooien worden ter plekken opgepeuzeld, waardoor andere zeearenden de kans krijgen om de buit af te pakken. Hierdoor kunnen onderlinge ruzies ontstaan, waarbij het borstbeen – dat naar achteren toe langer is dan voor de vliegspieren nodig is (borstbeenfoto B, hierboven) – zou kunnen helpen bij het beschermen van de inwendige organen tijdens zulke gevechten.

Voor een roofvogel hebben zeearenden een zeer lang verteringsstelsel, ondanks het hebben van een dierlijk dieet met gemakkelijk verteerbaar voedsel. Hoewel het huidige dieet van zeearenden aardige variatie kent en veel vlees bevat, zou het verteringsstelsel aangepast kunnen zijn aan een puur visdieet. In veel visetende dieren, zoals visarenden, otters of zeehonden is de darm ook zeer lang.