Ringslang

Een reptiel van water en land, op jacht naar amfibieën

Ringslangen zijn in tegenstelling tot veel andere slangen sterk gebonden aan zoetwater en kunnen in nogal uiteenlopend habitat voorkomen, van graslanden tot bossen, zolang er maar zoetwater aanwezig is. Afgezien van water stellen ze een aantal eisen aan het landbiotoop voor hun jacht en voortplanting en om te kunnen zonnebaden.

Hun amfibie-achtige leefwijze blijkt uit de vorm van het lichaam vergeleken met strikt op het land levende slangensoorten. Ringslangen zijn ronder vergeleken met bijvoorbeeld het afgeplatte lichaam van adders. Een rond lichaam verplaatst een groter volume water bij de zijwaartse zwembeweging van een ringslang, die leidt tot meer zwemkracht en een efficiëntere manier van zwemmen vergeleken met slangen met een afgeplat lichaam.

Broedhopen
Hun Europese verspreiding laat zien dat ringslangen in gebieden leven met langere zomers en hogere temperaturen dan adders en gladde slangen. Vandaar dat ringslangen nog eieren leggen en de andere Nederlandse slangensoorten hun eieren met ontwikkelende embryo’s in het lichaam van de moeder meedragen. Embryo’s van ringslangen hebben een minimumtemperatuur van 21 graden C nodig om te ontwikkelen en ze groeien het best bij 28 graden C. Daarom worden regelmatig broeihopen gebruikt in koudere delen van Europa, waarin rottend plantmateriaal een warmer en vochtiger klimaat en daarmee geschiktere omstandigheden creëert voor de embryo’s om in te ontwikkelen dan in de omgeving.

Door de eieren te leggen, kan een groter aantal eieren in totaal geproduceerd worden dan bij slangen die hun eieren in het lichaam laten ontwikkelen. Echter, om gemiddeld 30 eieren per legsel te voorzien van een dooier, die dient als voedsel voor de embryo’s, wordt een enorme investering vanuit de energiereserves van vrouwtjesringslangen gevraagd. De eieren worden geproduceerd en opgeslagen in twee zeer grote eileiders. De basis van de eileiders heeft een dikke, gespierde wand die bijdraagt aan de eiproductie, terwijl het einde van de eileiders heel dunwandig is en enkel dient als opslag van eieren voor ze gelegd worden.

De eieren lijken een compact dooiermateriaal te bevatten, waarmee mogelijk het eiformaat kan worden beperkt, hoewel extra vocht uit de omgeving door het ei zal moeten worden opgenomen tijdens de ontwikkeling van het embryo.

Jagen en eten
Ringslangen zijn voornamelijk overdag actief en jagen op een scala aan prooien in en rond het water. In tegenstelling tot verwante slangensoorten jagen ringslangen niet hoofdzakelijk in het water, maar juist langs de oevers. Juveniele ringslangen eten vooral watersalamanders, kikkervisjes en ongewervelde dieren en gaan meer kikkers en padden eten naarmate ze ouder worden. Ringslangen jagen op zicht en reuk (lees hier hoe slangen ruiken met hun tong). Onder water is het reukvermogen waarschijnlijk zeer beperkt, waardoor ringslangen naar verwachting gedwongen zijn om op zicht te jagen onder water. Hun ogen hebben ronde pupillen en kunnen slechts scherp zien in één scherptegebied (monofocaal), waardoor ze zeer ongeschikt zijn voor kijken in het duister. Hierin verschillen ze van bijvoorbeeld adders, die ogen met spleetvormige pupillen en multifocale lenzen hebben (BOX I).

BOX I – Multifocale lenzen & spleetvormige pupillen      

Multifocale lenzen zijn doorgaans aanwezig bij dieren die in het donker actief zijn. Het geeft dieren de mogelijkheid om te kijken met een groter scherptevlak. Ook kunnen specifieke gebieden van de lens elk verschillende kleuren scherpstellen, waardoor een groter bereik aan kleuren kan worden waargenomen bij daglicht. Een multifocale lens werkt alleen als ook de buitenranden van de lens worden belicht. De pupillen zijn dan ook spleetvormig om licht op het gehele lensoppervlak te laten vallen. Spleetvormige pupillen kunnen ook sterker vernauwen (en daarmee minder licht doorlaten), waardoor ze in een grotere verscheidenheid aan lichtomstandigheden kunnen worden gebruikt.

De vorm van de pupil geeft aan of een roofdier voornamelijk dag- of nachtactief is. De pupillen van bijvoorbeeld huiskatten (die nachtactief zijn) hebben een verticale spleetvorm bij veel licht, terwijl andere (dagactieve) katten, zoals leeuwen, ronde pupillen hebben. Vergelijkingen tussen slangensoorten suggereert vergelijkbare aanpassingen: soorten die enkel dagactief zijn, zoals ringslangen, hebben geen spleetvormige pupillen. Hoofdzakelijk nachtactieve slangen, zoals de meeste pythons en boa’s, hebben wel spleetvormige pupillen.

Bij predatoren zijn de spleten vaak verticaal om preciezer afstanden te kunnen inschatten; bij herbivoren, zoals geiten, zijn de spleten horizontaal om aankomend gevaar aan de horizon nauwkeurig te kunnen opmerken. Bij veel licht resulteren spleetvormige pupillen in een groter scherptedieptevlak in horizontale richting dan in verticale richting, wat bijvoorbeeld voor Adders gunstig zou kunnen zijn bij het detecteren van prooien of bedreigingen die door hun gezichtsveld bewegen.

Lees verder

Waarom zijn giftanden nodig?
De schedel van ringslangen is zeer beweeglijk en kan de mondopening enorm vergroten, hoewel de kop relatief klein is. Zodra een prooi is gevangen, wordt deze in zijn geheel doorgeslikt door de beweeglijke kaken met rijen kleine tanden naar voren en achteren te trekken, waardoor de prooi verder en verder in de keel verdwijnt.

In tegenstelling tot andere slangen beginnen ringslangen met het doorslikken van het staarteinde van hun prooi in plaats van de kop. Dit zou helpen bij het doorslikken van padden, die kunnen opzwellen ter verdediging tegen ringslangen, aangezien de lucht zo uit de pad wordt geperst van achteren naar voren.

Hoewel ringslangen niet bekend staan als giftige slangen hebben ze wel kleine giftanden achterin de bek, die enkel gif toedienen bij het doorslikken om de vertering alvast op gang te helpen. Het gebrek aan grote giftanden voorin de bek is voor ringslangen geen probleem, aangezien de kikkers en padden die ze eten geen bedreiging vormen. Bij adders zijn zulke giftanden wel nodig om gevangen muizen meteen te kunnen injecteren met gif en los te kunnen laten, zodat verwondingen door bijtende en terugvechtende muizen voorkomen worden!

De vertering begint al in de mond en gaat verder in de slokdarm, die zeer lang is. De vertering vervolgd in de maag, die bestaat uit een uitzonderlijk grote kliermaag en een oprekbare spiermaag; de kliermaag voegt verteringsenzymen toe aan de voedselbrij en de spiermaag mengt en maalt het voedsel door samentrekking.

Sociaal patroon
Het opvallende geel-zwarte patroon achter de kop van ringslangen is ongetwijfeld wat deze soort zo mooi maakt. Deze duidelijke markeringen zouden kunnen voorkomen dat soortgenoten ze aanzien voor prooien. Ringslangen zijn namelijk nauwelijks agressief tegen soortgenoten en leven bovendien sociaal. Het patroon loopt over de zijkanten en bovenkant van de kop en is daardoor vanuit elke hoek zichtbaar. Bij jonge ringslangen is het veel opvallender dan bij volwassen exemplaren, waarbij het patroon vervaagt met de jaren en met name bij de grotere vrouwtjes, die door hun formaat minder risico lopen om opgegeten te worden door soortgenoten. Dit suggereert dat het patroon weleens zou kunnen dienen als veiligheidsmaatregel voor andere ringslangen en niet tegen roofdieren in de lucht, zoals vogels. Bij een aanval krullen ringslangen op en sissen ze en kunnen ze zich zelfs voor dood houden, waarbij ze een vreselijke stank uit hun anaalklieren verspreiden om het gevaar af te weren.