Tapuit

Lange trektochten door een haaksnavel en sterke maag    

Lange trektochten    
De broedgebieden van tapuiten strekken zich uit van Alaska en Canada in het westen tot het oosten van Rusland, maar opvallend genoeg overwintert de gehele wereldpopulatie ten zuiden van de Sahara in Afrika.

Voor de meest westelijk broedende vogels betekent dat de uitdaging om jaarlijks trektochten van elk 15000 km te maken, grotendeels over uitgestrekte stukken oceaan. De oostelijke populaties migreren over Siberië met pauzes na gemiddeld elke 290 km.

Het leven in open gebied staat tapuiten toe om, net als leeuweriken, lange vleugels te hebben. Deze vleugels worden aangedreven door goed ontwikkelde vliegspieren die aanhechten op een groot borstbeen, welke zulke bijzondere migraties mogelijk maken. De staart is relatief kort en zit daarom niet in de weg als tapuiten op uitkijk staan of tijdens het jagen in rechtopstaande positie. Het opvallende zwart-witte patroon van de staart dient voor balts en strijd over territoria. 

Tapuiten zijn typische bewoners van natuurlijke tot half-natuurlijke habitats met lage vegetatie, afgewisseld met stukken kale bodem of stenen, zoals in kustduinen, heiden en alpengraslanden. Ze broeden in holtes dichtbij de grond, zoals openingen tussen boomwortels, rotsspleten of holen die gegraven zijn door andere dieren, zoals konijnen.

De soort neemt in aantallen af in het Europa, zeer waarschijnlijk door het verdwijnen van broedgebied door landbouw, dichtere plantengroei door bodemverrijking of afname van begrazing, en de terugloop van insectendichtheden door verzuring van heidebodems.

Hoge ogen
Hun lage poten met in het bijzonder lange scheen- en loopbenen brengen de grote ogen – vergeleken met gemiddelde zangvogel – hoog genoeg om een prooi op het oog waar te nemen op afstand. Hun lange poten met sterke spieren ondersteunen tapuiten wanneer ze zich hoppend en rennend door de vegetatie begeven. In tegenstelling tot tapuiten hebben bosvogels die kleine insecten of bessen in bomen en struiken verzamelen, zoals zwartkoppen of koolmezen, heel anders gebouwde poten. De dijbenen zijn lang en de onderbenen kort, maar sterk, om door het struikgewas te kunnen klimmen en takken in verschillende hoeken te kunnen vastpakken.

Haakvormig gereedschap
Tapuiten hebben een scala aan ongewervelden op het menu staan, waarvan sommige erg groot kunnen zijn voor het formaat van de vogel en zijn mondopening! Ook hebben sommige van deze prooien technieken om zich te beschermen, zoals een sterk pantser, brandharen of giftige stekels. Tapuiten verwijderen zulke beschermingen vaak voor ze een prooi verorberen en maken daarom gebruik van een haak aan hun snavelpunt tijdens het verwerken van een prooi.

Een dieet als dit vraagt om een sterke maag die in staat is zulke insectenpantsers te vermorzelen. Daarom is de maag erg gespierd en voorzien van een sterke, leerachtige binnenwand. 

Vergeleken daarmee heeft het voedsel van zwartkoppen weinig verwerking nodig, wat weerspiegeld wordt door een snavelpunt zonder haak en een kleinere en veel minder gespierde maag. De snavel is echter zeer breed om moeiteloos hele bessen te kunnen doorslikken.

Lees verder

Horen = eten scoren?
De oren van tapuiten zijn groot, zoals bij veel zangvogels, waarmee ze de zang van mogelijke partners of rivalen, of de contactroepen van hun kuikens in de nestholte of van hun partner kunnen horen. Hoewel het voor de hand ligt dat zulke grote oren ook gebruikt kunnen worden om prooien als insecten(larven) onder de grond te horen, blijkt dat niet het geval te zijn. Onderzoek naar lijsters liet blijken dat omgevingsgeluiden het zo goed als onmogelijk maken om de subtiele geluiden van bewegende prooien onder de grond waar te nemen. Deze lijsters bleken enkel op zichtsignalen een regenworm te kunnen detecteren.

Gevaar door flexibiliteit
Afhankelijk van de habitat kennen tapuiten variatie in de exacte samenstelling van hun dieet. Het is bekend dat ze soms voedsel zoeken op plekken waar het wemelt van insecten, zoals bij mest van dieren, karkassen of getijdezones. Deze flexibiliteit in voedselgedrag helpt tapuiten om grote stukken ongeschikt leefgebied over te kunnen steken, bijvoorbeeld tijdens hun migratie. 

In sommige gebieden, waarin ze voornamelijk leven van op de bodem levende insecten, zijn tapuiten vatbaar voor hoge waarden van dioxines en PCB’s in hun eieren. 

Hoewel de effecten van deze verontreiniging op populatieniveau (die sterk terugloopt) nog onbekend zijn, worden er opvallende vervormingen gevonden in embryo’s van zulke populaties.