Waterral

Deze pagina wordt mede mogelijk gemaakt door Ruurd-Jelle van der Leij & Astrid Schute photography     

Op maat gemaakt om door het riet te gaan     

Gillend speenvarken     
Waterrallen zijn erg schuw en worden veel gemakkelijker gehoord dan gezien. Hun enigszins angstaanjagende geluid doet denken aan een gillend speenvarken en kan tijdens de schemer en dageraad vaak worden opgemerkt vanuit dichte rietkragen en moerassen. Het enige opvallende onderdeel van hun verschijning is de witte onderstaart, die vaak omhoog staat en daarmee zeer opvallend wordt getoond. Mogelijk helpt dit, net als bij Reeën, om de vogels te zien of te volgen, bijvoorbeeld als ze met hun kuikens door het riet bewegen.

Smalle rakkers
Ook al lijken waterrallen lompe, kipachtige moerasvogels van een afstand, ze kunnen met het grootste gemak door de smalste openingen tussen rietstengels kruipen.

In een groot deel van hun West-Europese verspreidingsgebied zijn het standvogels, waarbij hun dikke verenpak met een dichte donslaag ze warm houdt tijdens de winter. Deze veren doen waterrallen dan ook veel groter lijken dan ze zijn; hun daadwerkelijke formaat en bizarre lichaamsbouw wordt onthuld door hun extreem smalle borstbeen, ribbenkast en bekken, waarmee ze hun lichaam verbazend smal kunnen maken bij het struinen door riet en graslanden.

Een lichaam dat zo versmald is, heeft grote invloed op de rangschikking van hun inwendige organen in en rond de romp. Om grote spieren en organen te kunnen huisvesten, hebben waterrallen lange ribben om de ribbenkast hoger te maken en daarmee ruimte te creëren voor deze onderdelen.

Het borstbeen heeft dezelfde aanpassing en is zeer smal en hoog om de borstspieren kwijt te kunnen. Hetzelfde geldt voor de beenspieren, die goed ontwikkeld zijn in verband met hun loop- en klimgedrag, maar desondanks zo ontwikkeld zijn dat ze het lichaam slank houden.

Acrobaten van het riet
De ruggengraat van een waterral is lang en de ribbenkast in verhouding erg kort, waardoor ruimte wordt gemaakt voor de grote pootspieren, die ze nodig hebben hebben om lopen en klimmen tijdens de jacht op allerlei kleine dieren. Een bijkomend voordeel van deze lichaamsbouw is dat de vleugels over de knieën vallen in rust, wat erg handig kan zijn bij het voorkomen dat de poten verstrikt raken in vegetatie tijdens het dwalen door dichte plantengroei.

Te voet bewegen is dé manier voor deze acrobaten van het riet, omdat ze zowel moeten lopen als klimmen, springen en rennen, wat extra moeilijk is in een dichtbegroeide omgeving. Hun pootgewrichten zijn dan ook erg flexibel om te kunnen bewegen in dit doolhof. Waterrallen kunnen bijvoorbeeld hun knieën optrekken tot hun schouders en de poten kunnen erg ver naar buiten wordt gespreid, waarmee ze voor menselijke begrippen zeer atletische houdingen kunnen aannemen.

“Water”ral?
Zeer lange tenen zonder zwemvliezen ertussen verraden dat waterrallen geen echte watervogels zijn. Hun tenen bieden voldoende oppervlak om de lichaamsmassa te dragen op modderige of gladde bodem, maar zijn ook zeer geschikt om takken vast te grijpen als ze moeten klimmen. De achterteen is erg kort, waaruit blijkt dat waterrallen nauwelijks op takken gaan zitten. Dus, hoewel hun naam anders doet vermoeden, zijn waterrallen ervoor gemaakt om langs oevers en door dichte begroeiing in watergebieden te dwalen in plaats van in en op het water.

Het dieet van waterrallen is zeer divers en varieert van vis en amfibieën tot verschillende ongewervelden, zoals schelpdiertjes en larve ervan, aangevuld met vruchten, zaden en aas. Met hun relatief grote ogen kunnen ze een potentieel maaltje opmerken, waarna hun krachtige poten en licht gekromde snavel helpen bij het vangen en ontmantelen van het voedsel. Waterrallen hebben nauwelijks tastsensoren in hun snavelpunt vergeleken met vogels die hun voedsel op de tast uit de bodem verzamelen, zoals grutto’s of watersnippen, waarbij veel meer zenuwuiteinden in de snavelpunt aanwezig zijn. Dit benadrukt de belangrijke rol die de ogen spelen voor waterrallen tijdens het jagen in plaats van tast.